Toespraak van Koning Willem-Alexander ter gelegenheid van de uitreiking van de Koninklijke Prijs voor Vrije Schilderkunst 2021, Amsterdam

Dames en heren,

Tradities zijn mooi, maar nooit vanzelfsprekend.
Telkens weer moeten we ons afvragen of een overlevering uit vroeger tijden nog wel past bij het hier en nu.

Dat geldt ook voor de Koninklijke Prijs voor Vrije Schilderkunst, in 1871 als ‘Koninklijke Subsidie’ in het leven geroepen door Koning Willem III.
Heeft de Prijs na 150 jaar nog bestaansrecht?
Het antwoord wordt gegeven vanuit de kunstwereld zelf!
In een jaar dat 566 jonge kunstenaars zich aanmeldden om mee te dingen, denk ik dat we gerust mogen spreken van een levende traditie.

Ik ben daar heel blij mee, want ik beleef altijd veel plezier aan de uitreiking. In de geschiedenis van de Prijs vertegenwoordig ik de vijfde generatie. En wat geweldig dat vanmiddag ook de vierde generatie aanwezig is om dit jubileum mee te vieren. Samen omvatten we maar liefst 41 jaar ‘Koninklijke Prijs’.

In anderhalve eeuw is er veel veranderd in de jurering en de toekenning. 

In 1871 waren het deftige heren van Arti et Amicitiae die de selectie maakten. Je moest onder andere ‘antiek- en naaktstudiën’ gemaakt hebben en het perspectief feilloos beheersen om in aanmerking te komen voor een subsidie. 

Overigens kreeg landschapschilder Marinus Heijl honderd gulden extra toegekend omdat hij ‘nog voor zijne moeder te zorgen had’.

In anderhalve eeuw ging ook nog wel eens wat mis.

In 1952 stuurde kunstenaar Lei Molin verwachtingsvol zijn werk in, en toen dat retour kwam miste hij tot zijn schrik twee schilderijen. Zijn schriftelijke reactie aan de jury is fameus: “Ik ben in Zwitserland voor een zenuwkuur en dit voorval is zeker niet bevorderend.”
Het wordt wel eens vergeten, maar een officiële uitreiking als deze is er niet altijd geweest. Vroeger ontvingen de inzenders de uitslag per brief, en dat was dan dat. Het was mijn grootmoeder die begin jaren zestig begon met een jaarlijkse ontvangst van de winnaars en de juryleden, toen nog op Paleis Soestdijk. Daar zijn nog mooie foto’s van: alle winnaars met hun vaak levensgrote werken buiten op het gazon, en mijn grootmoeder stralend ertussen.

Bij alle veranderingen in de vorm van deze traditie, zie ik ook drie constanten.

Ten eerste: kritiek. 
Die hoort erbij. 
“Een verstard overblijfsel uit voorbije tijden”, schreef een recensent over de Prijs. 
Dat was in 1973…
Zolang er kritiek is, is er leven, zeg ik maar.

Wat ook gebleven is: is de motivatie achter de Prijs. Het is een aanmoediging, geen oeuvreprijs. Bedoeld voor kunstenaars die nog volop in ontwikkeling zijn en daardoor een steun in de rug goed kunnen gebruiken.

En het derde vaste element: iedere jonge kunstenaar die in Nederland werkzaam is kan meedoen, ongeacht opleiding of achtergrond. Dat maakt deze prijs zo benaderbaar en inclusief.

Ik vind het fantastisch dat we vandaag – naast het werk van de winnaars en exposanten van 2021 – ook een beeld krijgen van de ontwikkeling van een aantal deelnemers uit de laatste veertig jaar. 

Zeg maar: de tijd dat mijn moeder en ik de traditie van de Koninklijke Prijs dragen. 
Een perfecte invulling van de Zomertentoonstelling die ieder jaar in dit Paleis georganiseerd wordt.

Als over 25 jaar weer zoiets plaatsvindt, zijn misschien de winnaars van vandaag daarbij. Drie jonge kunstenaars met een veelbelovende toekomst.

Rinella Alfonso is een kind van het eiland Curaçao. Het land waar ze zo van houdt. Op Curaçao ligt de kunst voor het oprapen. Tenminste: als je er oog voor hebt. 
De wereld is er niet zo aangeharkt, niet zo opgeruimd. Er slingert van alles: oude spullen tussen de begroeiing. En juist dat levert de prachtigste composities op. Die fascinatie heeft ze weten vast te houden bij haar komst naar Nederland. 

Rinella gelooft in de kracht van de gemeenschap en stelt vragen bij het ideaal van de autonome, individualistische kunstenaar. Haar werk is lichamelijk en overrompelend.

De tweede winnaar, Philipp Gufler, is geboren in Duitsland. Hij is geïntrigeerd door de werking van spiegels die de wereld en de toeschouwer reflecteren. Maar dat gebeurt in zijn werk nooit direct. De kunstenaar brengt subtiele kleuren aan op het spiegelende oppervlak en daardoor ontstaat een heel nieuwe werkelijkheid. 

Zijn werk is rechtlijnig en poëtisch tegelijk. Strakke geometrische vormen – vierkanten, driehoeken – met een wolkende waas van kleuren.

De derde winnaar is Hend Samir. Zij studeerde aan de kunstacademie in Caïro en bracht haar jeugdervaringen in Egypte mee naar Nederland.  Familie is een belangrijk thema in haar werk. Maar verwacht van haar geen klassieke familieportretten met een vaste rolverdeling. Iedereen wervelt door elkaar heen in een georganiseerde chaos. Voor velen herkenbaar, denk ik!

Figuratie en abstractie omarmen elkaar in de werken van Hend Samir. Het schilderplezier spat ervan af. 

Ik wil de jury onder voorzitterschap van mevrouw Van den Bosch heel hartelijk danken voor het werk dat zij hebben verzet. Ik neem Uw voordracht graag over.

En ik wil alle 566 kunstenaars die hun werk hebben ingezonden bedanken voor hun interesse in de Koninklijke Prijs. 
In 1871 waren er 45 inzenders. En nu ruim 12 keer zo veel. Dat geeft vertrouwen in de toekomst! U bent vast net zo benieuwd als ik wie bij het volgende jubileum – in 2046 – de prijzen uitreikt…

De drie winnaars van déze jubileumeditie wens ik van harte geluk. 

Ik nodig hen graag uit naar voren te komen:

Rinella Alfonso,
Philipp Gufler,
Hend Samir.