Toespraak van de Z.K.H. de Prins van Oranje tijdens het Jubileumcongres Programma Uitzending Managers in de Ridderzaal te Den Haag, 15 april 2003

Het gesproken woord geldt

Dames en heren,

Ontwikkelingslanden, het werkterrein van het Programma Uitzending Managers, staan er in zijn algemeenheid niet erg goed voor. Hiermee zeg ik niets nieuws, maar als achtergrond, ook voor hetgeen hier vandaag wordt gepresenteerd is het van groot belang ons dit te realiseren. Wereldwijd leven 1,2 miljard mensen onder de armoedegrens van één dollar per dag. In veel landen - vooral in Afrika - heerst of dreigt hongersnood. De wereld kan voldoende voedsel produceren om iedereen te eten te geven, maar niet daar waar het zijn moet. Op veel plaatsen in de wereld nemen de tekorten aan water voor consumptie en landbouw toe, en zonder water kunnen wij niet leven. Wij leven in velerlei opzicht in een onzekere wereld. Een bijeenkomst als vandaag heeft daardoor niet uitsluitend een vrolijk karakter. Dat hebben de organisatoren van dit jubileum kennelijk ook zo gevoeld, want de viering van het 25-jarig bestaan van het Programma Uitzending Managers staat niet zozeer in het teken van een trotse terugblik, maar is vooral ook een bezinning op de bijdrage die organisaties als de uwe kunnen leveren aan de oplossing van problemen in ontwikkelingslanden en in Midden- en Oost-Europa. Daarbij heeft u armoedebestrijding als centraal thema op de agenda gezet. Armoedebestrijding is dan ook de grootste uitdaging voor ontwikkelingslanden en donoren. De belangstelling voor dit thema is zichtbaar toegenomen, zowel bij ons als elders in de wereld. We zijn ons er thans nog meer van bewust geworden, dat de wereld onveilig zal blijven als de armen geen betere kansen krijgen. Armoede, realiseren we ons, is wereldwijd het belangrijkste obstakel voor vrede. Uit armoede komen conflicten voort over hulpbronnen als olie en water. Armoede leidt tot politieke instabiliteit en soms tot regionale oorlogen, waardoor weer massale vluchtelingenstromen op gang komen.
Er is een breed draagvlak voor armoedebestrijding, en dat is ook dringend nodig om mensen, instellingen en overheden te motiveren tot een krachtiger aanpak. Mijn vader heeft daar in 1970, als voorzitter van de Nationale Commissie Ontwikkelingsstrategie, al over gesproken. Hij beschouwde het lot van de ontwikkelingslanden als volstrekt onaanvaardbaar tegen de achtergrond van het levenspeil, dat wij in de rijke landen voor onszelf als volkomen normaal en vanzelfsprekend beschouwen. Hij pleitte ervoor dat ontwikkelingssamenwerking een uitdaging zou worden van de hele maatschappij, en niet een zaak van officiële instanties alleen. Bij armoedebestrijding gaat het niet zozeer om het verschaffen van voedsel, huisvesting en andere basisvoorzieningen, maar natuurlijk vooral om vermindering van de onderliggende problemen. Matig openbaar bestuur, corruptie, gebrekkig onderwijs, een ontoereikende gezondheidszorg en een niet goed functionerende economie staan werkelijke vooruitgang in de weg. Het inzicht is gegroeid, dat structurele verbetering in de ontwikkelingslanden ook en misschien zelfs wel met name zal moeten komen van versterking van de private sector. Het zijn vooral de zelfstandige bedrijven, die productieve werkgelegenheid genereren en economische zelfstandigheid bevorderen. Mensen die goed in hun eigen onderhoud kunnen voorzien, zijn ook eerder in staat de overheid aan te sporen tot behoorlijk bestuur; en behoorlijk bestuur is een, en misschien wel dé voorwaarde voor een gezonde economische ontwikkeling.
Maar ook in de rijke landen moet iets veranderen. Zo heeft het bijvoorbeeld weinig zin een ondernemer in een arm land te helpen de hoeveelheid en kwaliteit van zijn product te verbeteren, als het voor hem vervolgens door tolmuren en quota moeilijk blijft dat product winstgevend op de internationale markt te verkopen. Ondernemers in ontwikkelingslanden moeten volwaardige marktpartijen worden, die zich op de marktplaats, die de wereld geworden is, staande kunnen houden.
Anders ervaren ontwikkelingslanden globalisering als eenrichtingsverkeer en dat kan niet de bedoeling zijn.
Ontwikkelingshulp heeft een lange geschiedenis. Veel van de huidige niet-gouvernementele organisaties zijn rechtstreeks voortgekomen uit de vroegere instellingen van Zending en Missie.
Het Programma Uitzending Managers heeft een iets andere achtergrond, ook al gaan uw experts nog steeds 'op missie'. U komt voort uit het bedrijfsleven en dat schept bijzondere mogelijkheden.
Via U neemt de betrokkenheid van het bedrijfsleven verder toe. Tegenwoordig zie je steeds meer rechtstreekse contacten ontstaan tussen ondernemingen hier en in ontwikkelingslanden, zonder tussenkomst van overheden en instanties.
De nieuwe mogelijkheden via Internet-websites en e-mail dragen bij aan versnelling van de communicatie. Ook PUM-experts communiceren op die manier met hun partners in ontwikkelingslanden.
Voor behoud en zelfs verbreding van het draagvlak voor armoedebestrijding zal in de publiciteit een verschuiving nodig zijn van grootschalig naar kleinschalig. De plannen voor ontwikkelingssamenwerking worden meestal bedacht door overheden en daarmee verwante organisaties, en die plannen dringen maar spaarzaam door tot het individu. De betrokkenheid van de individuele burger bij ontwikkelingssamenwerking blijft meestal beperkt tot incidentele hulpacties. Wel is via de zogenaamde Stedenbanden, tussen Nederlandse steden en steden in ontwikkelingslanden, op kleine schaal betrokkenheid georganiseerd tussen burgers. Maar meestal is toch de handelwijze: Je stort een bijdrage op een gironummer of in een collectebus, en dat is het dan. De mededeling dat Nederland een bedrag van 0,8% van het Bruto Nationaal Produkt aan ontwikkelingshulp uitgeeft is wel veelbetekenend, maar zegt nog niets over de persoonlijke inzet voor armoedebestrijding. De mensen denken vaak, overigens heel begrijpelijk: "Wij kunnen dat allemaal niet oplossen, het helpt toch niet".
Maar als een Nederlandse PUM-expert in Malawi een irrigatiesysteem helpt ontwikkelen, zodat de voedselproductie weer op peil komt, dan spreekt dat tot de verbeelding.
In verschillende landen heb ik kennis kunnen maken met PUM projecten en heb ik gezien welke bijdrage PUMmers kunnen leveren.
PUM biedt de individuele vrijwilliger de mogelijkheid om daadwerkelijk, ter plaatse, samen met de ondernemers aan de oplossing van concrete problemen te werken, en daar dikwijls ook nog de resultaten van te zien. De experts kunnen ook in de publieke sector bijdragen aan verbetering van de lokale infrastructuur, het openbaar bestuur, gezondheidszorg en onderwijs. Maar vooral in de private sector, waar het zwaartepunt van PUM ligt, werken deze vrijwilligers direct en effectief mee aan het versterken van de lokale bedrijven. En overal ter wereld zijn het juist die levensvatbare bedrijven, die als een onmisbare motor voor de ontwikkeling van een vitale en toekomstgerichte gemeenschap fungeren.
En zo kom ik bij het voornemen van PUM, zoals dat in de uitnodiging staat, om een nieuwe stap te zetten door het aantal projecten in ontwikkelingslanden fors uit te breiden. Ook roept PUM de zusterorganisaties in Europa op dit te doen. Dan heeft u ook meer vrijwilligers nodig, maar die moeten wel te vinden zijn. Er wonen in Nederland ruim 3 miljoen mensen in de leeftijd van 50 tot 70 jaar. Die zullen niet allemaal geschikt en beschikbaar voor dit werk zijn, maar als je dit getal zet naast de 3500 mensen die PUM momenteel inzet, dan hoeft voor een tekort aan vrijwilligers niet te worden gevreesd.
Dames en heren, ik feliciteer het Programma Uitzending Managers met zijn 25-jarig bestaan. De PUM-experts zijn daar natuurlijk niet voortdurend mee bezig, maar ze kunnen er door hun inzet aan bijdragen welvaart en daardoor vrede dichterbij te brengen.
Ik wens PUM een bloeiende toekomst toe en zie uit naar nog vele ontmoetingen met u of uw collegae in het veld.
Ik dank u voor uw aandacht.

Klik hier< voor meer informatie.