Overdenking, gehouden in de huwelijksdienst van Prins Constantijn en Prinses Laurentien, in de Grote of St. Jacobskerk te 's-Gravenhage, 19 mei 2001, door ds C.A. ter Linden

Lieve Laurentien, goede Constantijn,
Wat moet er niet allemaal door jullie heengaan op dit moment, nu jullie in deze kerk jullie leven samen beginnen, omringd door allen die jullie dierbaar zijn, verbonden ook met zovelen in dit land die jullie beiden van harte alle goeds toewensen.
Wat is het belangrijk, dat wij ons in dit leven door mensen gedragen weten. Dat is toch wat ieder van ons nodig heeft; dat er mensen zijn die ons mogen, die van ons houden, die ons aanvaarden zoals wij zijn, en ons in het leven bemoedigen. En de eersten die dat kunnen en die ons ook het beste zullen kennen, zijn onze vader en moeder. En ik weet hoeveel voor jullie beiden jullie ouders in je leven betekend hebben, en nog betekenen.
Het is belangrijk voor een mens, hoe anderen over hem denken: onze ouders, onze broers, zusters, vrienden. Door hen kom ik erachter wie ik zelf ben& Dat weet ik zomaar niet&
Kijk, één ding weet ik zeker - zo luidt een gedichtje van Leo Vroman -
Eén ding weet ik zeker
Ik heb een grote neus Want als ik een nauwe beker
Wil leegdrinken, moet ik heus
Helemaal achteroverhellen.
Maar of ik een engel ben, of een genie,
Of een schurkje, of alle drie,
Dat zul jij me moeten vertellen&
Maar&een mens láát zich niet makkelijk kennen& Want hoe weet ik of ik die ander vertrouwen kan, of die ander mij zal willen begrijpen, mij aanvaarden zal zoals ik ben, en om wíe ik ben&? En voor we het weten verbergen wij onszelf en duiken wij in een rol, een rol die het in onze ogen goed doet.
"Hoor alsjeblieft niet wat ik zeg&" - zo begint een anonieme brief van een amerikaanse student, ergens achtergelaten in de hoop dat zijn noodkreet door anderen gehoord zou worden. "Hoor alsjeblieft niet wat ik zeg, laat je niet in de war brengen door het gezicht dat ik zet. Mijn uiterlijk kan zeker lijken, maar het is mijn masker. Onder dat masker klopt er niets van. Daar ben ik zoals ik werkelijk ben: verward, angstig en alleen. Maar ik verberg dat, als de dood als ik ben om mij aan anderen bloot te geven. Daarom verzin ik in vertwijfeling maskers, waarachter ik mij kan verschuilen, maskers die mij helpen toneel te spelen en die mij beschermen tegen de alwetende blik die mij zou kunnen herkennen. Daarbij zou die blik juist mijn redding betekenen. En dat wéét ik&.als die blik verbonden zou zijn met aanvaarding en liefde. Dat is het enige wat mij de zekerheid kan geven die ik mijzelf niet geven kan: dat ik werkelijk iets waard ben. - Maar dat zeg ik je niet. Ik ben er bang voor. Ik ben er bang voor dat je blik niet begeleid wordt door liefde en aanvaarding&
Wie ben ik, zul je vragen? Ik ben iemand die je zeer goed kent. Ik ben iedere man en iedere vrouw die je tegenkomt&"
Dat is het, waar ieder mens in zijn leven naar op zoek is: naar een blik die begeleid wordt door liefde en aanvaarding&

Maar& wie zal mij - daar vroeg de briefschrijver om - wie zal mij deze zekerheid geven, dat ik werkelijk iets waard ben&? Hoe weten wij dat die ander mij echt aanvaardt? Dat hij het maar niet spéélt? Wij zijn daar heel gevoelig voor, en soms heel onzeker in. Zelfs binnen het huwelijk - en daar zijn wij vanmorgen toch voor bij elkaar - zelfs daar zijn mensen er niet altijd zeker van. En zij vragen het elkaar telkens weer, en zij zullen het elkaar hun leven lang blíjven vragen: Hou je van me? Hou je echt van me?
Want dat vinden wij iets heel wonderlijks. Dat ik van die ander houd, is mij misschien nog niet zo'n wonder, maar dat die ander van míj houdt, en dit leven - mijn héle leven - met mij delen wil, ja, dat kan ik haast niet bevatten&
"Een groot wonder", noemt Laurentien het in haar brief. - Wij begonnen onze gesprekken namelijk met elkaar maar eens te schrijven. Schrijvende vinden wij vaak nog andere woorden, dan sprekende. En ik mocht van jullie iets van deze brieven weergeven. - "Twee mensen ", schreef je, "met eigen opvattingen en manieren van denken en handelen die samenkomen en samen verder willen gaan - dat is toch een wonder&?" En dan voeg je daar nog zoiets als een verklaring aan toe: "De essentie - zeg je - de essentie is natuurlijk dat Constantijn en ik gelóven in ons verleden, huidige en toekomstige samenzijn & " En dan komt er een ontroerende zin: "Hij heeft mij echt leren vertrouwen in mijzelf en in hem&"
Ja, wat is dat? Dat je "ineens weet " - woorden van Constantijn - "Laurentien is de eerste vrouw waarvoor ik wil vechten. Zij is de persoon die ik mis als ik het zelf niet meer aankan. Wij durven nu onze afhankelijkheid toe te geven&er is wederzijds vertrouwen en begrip&"
Ja, en zoiets vraagt inspanning en volharding.En jullie zijn er sterk uitgekomen. En ja, dat is een groot wonder& En nu ben ik dan bij dat verhaal, dat wij daarstraks lazen - over die eenzame mens op een hem vreemde aarde. De vogels zingen hem toe, de bomen wuiven naar hem met hun kruinen, de zee ontrolt zich voor zijn voeten, maar hij verstaat ze niet, ze zeggen hem niks&.En het maakt hem eenzaam en angstig. En hij ziet om zich heen, maar de hand van God heeft zich al van hem teruggetrokken, en hij vraagt zich af: wie heeft mij hier neergezet? Waar is degene die mij dit heeft aangedaan?
Maar dan is het, alsof God in de hemel de stem van de mens heeft gehoord&en je hoort God denken: nu dacht ik toch dat alles goed was, zeer goed&maar dit is niet goed: het is niet goed dat de mens alleen zij&Ik zal hem..te hulp komen&Nee, dat zou je misschien verwachten, maar dat zegt God niet, hij zegt: 'Ik zal hem een hulp maken tegenover hem.' Dat staat er letterlijk. Alsof hij zeggen wil: dan is mijn afwezigheid bij de mens toch een beetje vergoed&
En toen besloot God tot een gedurfde ingreep, toen bracht God de mens in een diepe slaap en nam één van zijn ribben weg, en vormde daaruit een mens als Adam zelf. En toen Adam ontwaakte en daar tegenover zich die vreemde ander ontwaarde, toen riep hij, beurtelings kijkend naar die ander en naar zichzelf: eindelijk, jij bent been van mijn gebeente, jij bent mijn vlees en bloed&
Ja, zo'n verhaal is natuurlijk voer voor feministen, want daar heb je de bijbel weer, dat boek van mannen over mannen, dat beweert daar superieur dat de vrouw uit de man is voortgekomen. Zij heeft niets origineels, haar origine is de man. Zij is enkel een soort afleiding van de man, en nog even, en zij is louter afleiding vóór de man, en dat kost die man wel een rib uit zijn lijf, maar meer ook niet. Zijn ziel is er niet mee gemoeid: zij volgt hem, niet hij háár.
Maar u begrijpt wel, nu doen we dit verhaal onrecht. Het mag dan steken in een wat patriarchaal kleed, het gaat natuurlijk om de bedoeling: het gaat erom dat de mens in zijn leven iemand naast hem wordt geschonken, iemand die hem eigen is als zijn eigen lijf, iemand om het leven mee te delen. En daarom zegt God: het is niet goed dat de mens alleen zij, ik zal hem een hulp, een helper maken, tegenover hem&
De mens, lieve aanwezigen, is dus een wezen dat geholpen moet worden. En misschien hebben wij mensen daarom zovaak de tijd nodig om een ànder in ons leven toe te laten: wij willen eerst zelf iemand worden, wij willen ons ook maatschappelijk profileren in ons leven, van niets of niemand afhankelijk zijn. Maar misschien kwam er pas echt ruimte in jullie leven voor elkaar, toen je, niet zonder moeite misschien, jezelf moest bekennen, dat je die ander, dat je Laurentien, dat je Constantijn nódig had&
Wij willen altijd zo volmaakt zijn&maar het is de kunst om een onvolmaakt mens te zijn. Geen rol meer te hoeven spelen, geen masker meer te dragen, jezelf te mogen zijn.Wij willen graag sterk zijn en selfsupporting - en dat is goed, dat is nodig, want hoe zul je voor de ander iets kunnen betekenen, als je voortdurend op die ander zou leunen, en niet ook zelf, levend vanuit je eigen bronnen, geworteld zou staan in de aarde. Maar het is tegelijk zo goed om ook eens zwak te kunnen zijn, en het allemaal niet zo goed te weten en de ander te vragen; hoe zou jij het dan doen, en van elkaar te leren. Die ander ziet immers dingen die jij niet kunt zien& wat Adam ontbrak - zegt het verhaal - dat was een hulp tegenover hem.
Maar dat geldt voor ieder mens - en daarbij denk ik ook niet enkel aan het huwelijk. Wij hebben allemaal iemand nodig, die op een gegeven moment voor ons een 'hulp tegenover'is. Iemand die naar mijn verhaal wil horen, en mij begrijpt en bemoedigt. Die mij liefdevol tegenspreekt. Die mij misschien beter verstaat dan ikzelf.
'Ik zie het zó', zegt de ander. En als ik die ander daarin wil begrijpen, dan moet ik mij een ogenblik in die ander verplaatsen, op de plaats van die ander gaan staan, en het geheel nu eens zien met háár, met zíjn ogen. Ik moet kortom eens even gaan ver-stáán. Pas dàn - zegt onze taal zo veelzeggend - pas dàn gaat een mens pas verstáán&
Kortom, het is goed, belangrijk zelfs, als twee mensen, die het met elkaar wagen, verschìllend zijn. En ook jullie zijn verschillend. Jullie gaven in je brieven ook heel open aan, waar die verschillen liggen en waarin jullie van elkaar léren.

Maar dat je het tenslotte met elkaar aandurft, is ook omdat je, met al jullie verschil in levensloop en geaardheid, ook heel diep jezelf in de ander herkent.
"Eindelijk&", roept Adam uit. Misschien hebben jullie naaste vrienden dat ook wel eens gedacht: "eíndelijk&" En misschien heb je dat zelf ook wel gedacht, met een groot gevoel van opluchting en dankbaarheid, dat jullie inspanningen om elkaar te vinden tenslotte zijn belóónd. En nu zitten jullie hier als twee mensen die ook werkelijk zonder aarzelen in elkaar gelóven. Je hebt het volgehouden omdat je door elkaar geboeid was en bleef, en ineens wist je, zoals Constantijn het zei: "Dit is het dus&door dik en dun, in voor en tegenspoed&" "Eindelijk&jij bent been van mijn gebeente&"
Dat is dus het tweede dat nodig is: een diepe verwantschap. Beíde zijn nodig: je eigenheid, die gegeven is met je karakter en je levensgeschiedenis, en die je alsjeblieft moet bewaren bij alles wat het leven van je vraagt - en tegelijk een diepe innerlijke verbondenheid. Ik denk aan wat Laurentien zei: "Het zijn Constantijns diepgewortelde en zuivere waarden die mij uiteindelijk het meest in hem doen geloven." Of zoals Constantijn het zei: "Dat we toch altijd weer naar elkaar toetrokken, komt, denk ik, doordat we enkele fundamentele waarden en inzichten in het leven délen." Waaraan ik dan denk? Jullie beider behoefte om trouw te zijn aan mensen; jullie behoefte aan echtheid in jullie menselijke relaties, om nu eens twee dingen te noemen. Dat is dus dat andere, dat misschien nog het méést nodig is: een diepe verwantschap in wat je denkt en voelt.
En dìt is misschien nog het meest samenbindende in je leven: dat je je samen wilt orienteren op dat grote geheim, dat grote - in jullie eigen woorden - 'collectieve geweten der mensheid', dat wij 'God' noemen. Dat 'aanspreekpunt' - het woord is van Constantijn - waar je met alles terecht kunt. "Spreken tot hem", zei je, - ik vond dat zo'n roerend zinnetje - "spreken tot hem maakt mij bescheiden, want direct wordt dan duidelijk, hoe mijn kleine probleempjes afsteken tegen de de dagelijkse drama's en het grote lijden over de hele wereld."
"God is onze Herder", zei Laurentien in haar brief, "dat weet ik zeker. En", zei je, "dat geldt ook voor mogelijke tegenslagen of verdrietige momenten in ons leven, die wij ongetwijfeld zullen krijgen. Hij zal ons dan de kracht geven die gevoelens van onmacht en verlorenheid aan te kunnen".
Het is zo belangrijk, als in jullie leven je dezelfde dingen heilig zijn. Als er in je leven één vaste plek is, waar je elkaar zult kunnen terugvinden. Eén plek, waar de woorden van God gespeld worden. Tien zijn het er: 'gij zult, gij zult, gij zult niet, gij zult niet&' Tien levenswoorden, een kind kan ze natellen. Tien woorden, om heel diep eensgezind te blijven in wat goed is en niet goed, wijs en niet wijs&
Woorden, die, door Israel verbeeld in allerlei verhalen, de wereld bereikt hebben via die ene uit Israel, die de woorden van God diep heeft verstaan en zo indringend verwoord en ook zozeer met zijn leven belichaamd, dat via hem de God van Israel de God van ontelbare volken is geworden. En dat alles door één man die zei geen kwaad met kwaad te vergelden, en liever onze vijand de andere wang toe te keren; de man die zei: laat wie van u zonder zonde is, de eerste steen dan werpen& Jezus. 'God redt', betekent dat.
Alsof God, de geschiedenis der mensen overziende en ziende hoe slecht de mens hem verstond, en hoe eenzaam de mens opnieuw geworden was, alsof God nog eenmaal gedacht heeft: 'Het is niet goed, dat de mens alleen zij&ik zal hem, nog eenmaal, een hulp geven tegenover hem&' En nu gaan jullie straks van hier, om jullie leven voortaan samen te delen. En als jullie de kerk verlaten, dan gaan heel veel goede wensen en gedachten van vele mensen met jullie mee. En dan voegt zich ook de kerk daarbij, dan luiden de klokken van deze kerk. En daarover moet ik jullie tot slot nog een mooi verhaal doen.
Het is 1943. De Duitse bezetter vordert van alle Nederlanders hun koper en tin om er kanonnen van te gieten. Ook kerkklokken moeten worden ingeleverd, tenzij - zo stond het in de bepalingen - de toreningang te smal was om de klok door te laten en er dus breekwerk moest worden verricht.
En zo werden ook twee grote klokken van deze kerk, de Jhesus en de Jacob, gevorderd. De Jhesus draagt als jaartal 1541, waarnaast het Haagse wapen met de ooievaar, de oudst bekende weergave daarvan, is afgebeeld. De klok is met haar 6500 kilo de zwaarste van de kerk en werd geluid bij brand.
Het schip waarmee de Jacob na zijn vordering werd vervoerd, zonk op het IJsselmeer. Zo kon de klok na de oorlog weer worden opgevist en op haar plaats worden teruggebracht. Maar de Jhesus heeft de toren nooit verlaten. Eenmaal beneden bleek deze klok te groot om de hoofdingang onder de toren door te kunnen, een ingang die tot enkele dagen daarvoor nog een paar meter bedroeg, maar op de dag van transport op miraculeuze wijze bleek gekrompen. Wie goed keek, ontdekte oude balken en stenen die er eerder niet waren&Men zorgde er wel voor dat de klok verder aan het oog werd onttrokken. En zo is zij daar blijven staan, totdat zij in het zicht van de bevrijding op een nacht heimelijk naar boven werd getakeld, zodat ze op bevrijdingsdag luid over de stad haar lied van de vrijheid kon beieren.
Nog immer geeft de Jhesus met haar slagen elk uur van de dag en de nacht aan. Dat weet hier niemand in Den Haag, hoor, die klok regeert ons op verborgen wijze&. Maar hebben Jezus van Nazareth en de tijd niet alles met elkaar te maken? Wij mensen leven toch altijd nog in de tijd voor hem of na hem? Wij tellen toch niet zonder reden het jaar 2001 'onzes Heren'?
En nu zou het kunnen zijn, lieve Laurentien, goede Constantijn, dat op een gegeven moment laten we zeggen jullie klokken verschillend lopen. En als dat vaak gebeurt, dan weet je wel hoe laat het is, of liever, je weet het niet. Wij willen allemaal graag bij de tijd zijn, maar bij welke tijd eigenlijk? Maar dan kun je hier, bij deze kerk, bij de Jhesus, je klok weer gelijk zetten. Die klok, dat is wel zeker, loopt altijd een beetje op ons vóór&
Dat Hij dan met jullie mee mag gaan. En dat je, waar het leven jullie ook brengen zal, altijd van ver zijn stem mag horen.
Moge de Heer zich over jullie leven ontfermen.
Amen.