Toespraak door mr. Pieter van Vollenhoven tijdens de opening van de Open Monumentendag in Arnhem op 9 september 1999, gesproken woord geldt.

Mijnheer de Burgemeester (heer Scholten), de Gedeputeerde (heer Peters), de voorzitter van de Stichting Open Monumentendag (heer Van Brederode), heer Asselbergs, heer Hakstege, Dames en Heren,

Allereerst, mijnheer Van Brederode, zou ik u als voorzitter van de Stichting Open Monumentendag, nu reeds willen gelukwensen met de start dadelijk van uw 13e Open Monumentendag. Het getal '13' klink natuurlijk als 'oppassen geblazen&&', maar dat laatste is niets nieuws onder de horizon. In de Monumentenwereld was het van oudsher al oppassen geblazen. En juist vanwege dat 'behoedzame' karakter, dat deze wereld zo siert, zijn alle afgelopen 12 Open Monumentendagen een groot succes geworden en geweest. Kortom, met vertrouwen kunnen wij ook de 13e Dag tegemoet zien!

De inzet en steun van vele vrijwilligers gaan dit keer zo'n 3.000 monumenten open en dat in 350 gemeenten. Als je dat getal neemt van 350 gemeenten lijkt het alsof een aantal (175) niet meewerken. Echter, in de monumentenwereld moet je goed beseffen dat wij in Nederland 80 monumentengemeenten kennen, waarin zich het merendeel van onze monumenten bevinden (nl. 55% van de rijksmonumenten, 45% van de gemeentelijke monumenten). Kortom, met de medewerking van 350 gemeenten beschik je over een enorm draagvlak.

Mag ik uw gastheer, mijnheer de burgemeester, Scholten, ook gelukwensen met dit schitterende gerestaureerde park Sonsbeek. Mijn vrouw zei mij reeds -nadat zij hier op 27 april de officiële heropeningshandeling had verricht- dat Sonsbeek 'oogverblindend' (mooi) was geworden. U begrijpt dat deze zinsnede mij enigszins jaloers maakte, omdat ik zelf nog graag enige jaren die oogverblindende rol in haar leven had willen vervullen. Maar ik besef nu heel goed dat deze gerestaureerde 100-jarige een ruime voorsprong op mij heeft genomen.

Dames en Heren. Eigenlijk durf ik hier nauwelijks hardop te zeggen, dat ik hier vandaag een lustrum vier&&! Vandaag mag ik namelijk voor de 5e keer het startschot lossen voor een Open Monumentendag. U denkt gezien mijn leeftijd natuurlijk vals, dat men in deze wereld gewend is om met oude spullen om te springen&. Natuurlijk besef ik heel goed dat je met een 5e keer bijna de grenzen van het fatsoen begint te overschrijden. Maar met veel plezier heb ik toch juist aan deze lustrumuitnodiging gevolg gegeven, met name vanwege het gekozen thema 'Monumentaal Groen'.

Toen ik zo'n 13 jaar geleden -als outsider- benoemd werd tot voorzitter van het Nationaal Restauratiefonds, kon je je natuurlijk afvragen "Wat doet hij daar&, hij kent onze wereld toch niet". Dat laatste was toen absoluut juist, maar ik vond de taak van het NRF van meet af aan zeer uitdagend. In deze wereld was immers sprake van een groot financieringstekort en de taak van het NRF was juist om zo efficiënt mogelijk met de beschikbare middelen om te gaan. Eigenlijk luidde de geheime opdracht: 'Probeer of je van één subsidiegulden er twee kunt maken'. Over het functioneren en over de filosofie van het NRF ben ik zeer enthousiast geworden. Zo zijn wij er o.a. in geslaagd om een extra vermogen te creëren van zo'n f 115 miljoen gulden. Dit bedrag lenen wij met een zeer lage rente steeds maar weer uit, met als gevolg dat niet alleen het vermogen groeit (door rente en aflossing), maar eveneens hebben wij met dit vermogen zo'n 200 extra restauraties kunnen uitvoeren. Dit is maar een voorbeeld, maar de ervaring heeft wel geleerd dat als je de overheidsgelden verbijzondert (zoals dat in ons geval was gebeurd), je veel efficiënter met de beschikbare middelen kunt omgaan.

Indertijd heb ik het Ministerie van Landbouw voorgesteld om deze NRF-formule ook voor het groenbeleid te gaan toepassen. Want in deze sector liggen de problemen identiek met de monumentenwereld. Na lange onderhandelingen en vele gesprekken is toen in 1996 het Nationaal Groenfonds van start gegaan. Nu gelet op het thema 'Monumentaal Groen', vind ik het juist als voorzitter van de beide fondsen een hele eer om met name voor deze 13e dag het startschot te mogen lossen. Alvorens dat te doen zou ik kort de situatie willen schetsen in de monumenten- en de groenwereld en vervolgens willen overgaan tot het huwelijk of in ieder geval tot de verbindende woorden 'monumentaal groen'.

In de monumentenwereld is veel gebeurd en hebben wij veel te danken aan de twee Paarse Kabinetten. Na 15 jaar bezuinigen was het financieringstekort in de monumentenwereld opgelopen tot zo'n f 1,4 miljard gulden, als wij tenminste de geselecteerde rijksmonumenten (totaal slechts 56.000) willen behouden! De Paarse Kabinetten hebben dat financieringstekort nu teruggebracht tot zo'n f 320 miljoen gulden. Absoluut een fantastisch resultaat waarin alle betrokkenen hebben bijgedragen. De eerlijkheid gebiedt mij wel hier op te merken, dat wij allen zeer geëmotioneerd kunnen spreken over het behoud van ons cultuurhistorisch erfgoed. Echter, de werkelijkheid leert wel dat economische motieven een zeer belangrijke rol hebben gespeeld. Restaureren bleek niet alleen lonend te zijn voor de werkgelegenheid, maar tevens bleek de overheid te verdienen op zijn subsidiegulden. Weliswaar 14 cent, maar toch! Dit laatste komt omdat particulieren bovenop de subsidiegelden nog zoveel investeren.

Wij zijn zeker zeer goed op weg, echter, ik moet hier benadrukken dat wij ook nog zicht dienen te krijgen op de resterende f 320 miljoen gulden. Zonder zicht op dit geld leert de ervaring, dat bij grote verloederingen toch sloopvergunningen worden afgegeven, zeker bij aantrekkelijke aanbiedingen voor een projectontwikkelaar. Tevens leren kostenberekeningen ons, dat door verder verval, die f 320 miljoen gulden als ze nu niet uitgekeerd wordt, in 2010 zijn opgelopen tot een bedrag van f 700 miljoen gulden! Kortom, er zijn nog financiële zorgen.

In het groenbeleid treffen wij een vergelijkbaar beeld aan. Ook hier hebben de beide Paarse Kabinetten zich enorm ingezet voor het behoud van de natuur. Onder het motto (van) 'Natuurbehoud' waren we er namelijk in Nederland in geslaagd om vanaf 1900 de natuur te laten halveren (nl. van 30% van het Nederlands oppervlakte tot zo'n 13%). Echter, de natuur is niet alleen gehalveerd, maar tevens door de forse uitbreidingen in het rood - de verstedelijking en de toenemende infrastructuur - alsmede de wijzigingen in het landbouwbeleid, de herverkavelingen - werd de resterende natuur zeer versnipperd. In 1975 werd voor het eerst hierover de noodklok geluid in de Relatienota. Daar werd gesproken dat 200.000 hectare landbouwgrond aan de natuur diende te worden teruggegeven. Een prachtig voornemen, maar de financiële paragraaf ontbrak helaas wel. In het natuurbeleidsplan van 1990 werden hier niet alleen nog eens een extra 50.000 hectare aan toegevoegd. Maar tevens werd in deze nota voor het eerst gesproken over de aaneenvlechting van natuurgebieden. Dit laatste om de versnippering tegen te gaan, maar met name om de levensvatbaarheid van de natuur te kunnen verstevigen. Helaas ontbrak ook hier de financiële paragraaf. In 1994 kwam het eerste paarse kabinet met de 'Structuurschema Groene Ruimte' waarin voor het eerst gesproken werd over de benodigde kosten van f 6,5 miljard gulden (voor het realiseren van de EHS). Tevens moest deze in 2018 gereed zijn. En in 1996 startte het Nationaal Groenfonds met de gelijkluidende opdracht (zoals bij het NRF) om zo efficiënt mogelijk met de beschikbare gelden om te gaan en financieel te helpen bij het realiseren van de EHS.

Met betrekking tot het realiseren van de EHS heeft het Nationaal Groenfonds de volgende zorgen geselecteerd en kenbaar gemaakt. - Provincies moeten de begrenzing van de EHS exact aangeven. Daarbij hebben zij forse vertraging opgelopen, met als gevolg dat de gronden nog steeds een andere bestemming dan natuur kunnen krijgen. - Het grondaankoopbeleid voor de natuur is veel te terughoudend vergeleken met het aankoopbeleid voor infrastructuur en woningbouw. Dit laatste was gebaseerd op de filosofie dat de natuuraankopen de grondprijs niet mochten beïnvloeden. Echter, door de agressieve aanpak in de andere sectoren steeg de grondprijs in 1994 reeds gemiddeld met 43%. - De derde zorg was het achterblijven van het sluiten van beheersovereenkomsten met de particuliere eigenaren (doorgaans agrariërs) (van 250.000 hectare, minstens 100.000 hectare). Juist gelet op de monumentenwereld waar de particuliere eigenaar zo'n belangrijke rol vervult (nl. voor zo'n 75%) is het boeiend om te bezien of je met de natuur eenzelfde soort weg zou kunnen gaan bewandelen. Maar voorlopig loopt dit pad nog stroef. Ik hoop oprecht dat de begrenzing is voltooid voor het verschijnen van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. En voorlopig heeft het tweede paarse Kabinet 1,5 miljard gulden extra uitgetrokken om de stijging van de grondprijzen te kunnen opvangen.

Dan zetten wij nu de schijnwerpers op het huwelijk 'monumentaal groen' (komt misschien ook nog eens huwerlijk Groenfonds-NRF uit voort). Ondanks de grote overeenkomsten tussen de monumentenwereld en de groenwereld zijn er absoluut problemen als de twee werelden elkaar gaan ontmoeten en dat komt voort uit het sectorale denken. Om u een voorbeeld te geven: de eigenaar van een historische buitenplaats die zijn gebouwen heeft laten restaureren en die zijn park ook in de oude luister wil herstellen. Voor het historische park krijgt hij van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg het advies én de toestemming om de oude zicht-assen in het bos weer terug te brengen. Het park krijgt zijn historische contouren daarmee weer terug. Geld voor een dergelijke ingreep heeft de RDMZ niet, daarvoor wordt verwezen naar het ministerie van LNV. Die gaan immers over het Groen. Diezelfde eigenaar krijgt daar dan te horen dat LNV ook geen soulaas biedt. Er zijn wel subsidieregelingen, maar die zijn gericht op natuurbehoud of natuurontwikkeling. Een historische tuin past dan niet in de juiste 'natuurdoeltypen' en er komt dus geen subsidie." Een klein voorbeeld van hoe het nu gaat, maar hoe het volgens mij niet moet.

Ik denk en ik hoop dat deze sectorale botsingen in de toekomst kunnen gaan verminderen nu het Paarse Kabinet de niet oninteressante Nota Belvedere heeft uitgebracht. Het is een beleidsnota van de departementen LNV, OCenW, V&W en VROM die gericht is op het behoud van de cultuurhistorische waarden in de ons land.

Wat is er nu nieuw aan deze nota, wat zijn de pluspunten? De praktijk leert dat we door de efficiency-drang in heel Europa angstig dicht toegroeien naar een soort 'eenheidsworst'. Woningen, kantoren, fabrieken, overal ziet het er hetzelfde uit. Waardevol nieuws is dat het Kabinet met de Nota Belverdere de culturele identiteithoog op de politieke en maatschappelijke agenda is wordt gezet. Het Kabinet beschouwt het behoud van waardevol cultureel erfgoed als van vitale betekenis voor de samenleving en individuele burger. Het Kabinet probeert met deze nota een evenwicht te vinden tussen de bestaande economische krachten en het behoud van de kwaliteit van ons leefmilieu.

Ik hecht dan ook grote waarde aan de komst van de Belvedere-nota. Monumenten en Groen worden nu in een breed perspectief geplaatst en de sectorale grenzen worden daarmee doorbroken. Die verbreding is van doorslaggevende betekenis. Het is natuurlijk een 'open deur', maar wij realiseren ons vaak nog te weinig dat alle ca. 56.000 losse monumenten op de rijkslijst bijvoorbeeld van weinig waarde zijn als je ze niet in de context kan plaatsen van de beschermde stads- en dorpsgezichten en de waardevolle landschappen. Ingeklemd tussen nieuwbouw en infrastructuur kan je ze vaak maar beter weglaten.

Een derde punt van grote waarde vindt ik dat men met Belvedere een poging doet om de sectorale grenzen te doorbreken. Belangrijk nieuws is dat vier departementen (VROM, OCenW, LNV, V&W) gezamenlijk hun schouders eronder zetten.

Wat mij tenslotte in die Belvedere nota zo aanspreekt is, dat voor grote delen (76 gebieden) van ons land exact wordt omschreven waarom zij zo bijzonder zijn en welk beleid daar in de toekomst wordt voorzien. Paars II gaat zeer moedig zelfs nog een stap verder omdat ook overwogen wordt om over een aantal van deze Belvedere gebieden een Planologische Kernbeslissing te nemen. In zo'n PKB geeft het Kabinet exact aan waar plaats is voor natuur, landbouw, woningbouw, industrie en infrastructuur. Daarmee geeft het Rijk ons 'monumentaal groen' een goede bescherming tegen de dreiging van het oprukkende 'rood'. Aan een groot aantal andere Belvedere gebieden wil het Rijk de status 'beschermd landschap' toekennen. Beschermde landschappen worden via het streekplan van de provincie vastgelegd in de bestemmingsplannen van de gemeenten. Zo'n aanwijzing leidt tot extra eisen bij nieuwe ontwikkelingen.

Toch heb ik er ook een aantal zorgen bij. Zorgen die gebaseerd zijn op mijn ervaringen als voorzitter van het Restauratiefonds en van het Groenfonds. Die zorgen wil ik graag met u delen.

In beide sectoren heeft men voor de bescherming een hulpmiddel; voor de monumenten een lijst en voor het groen de begrenzing van natuurgebieden. De ervaring van Groenfonds en Restauratiefonds is dat zo'n begrenzing of aanwijzing alléén niet voldoende is. De ervaring in de monumentenwereld leert ons dat het aanwijzen van een pand als monument geen afdoende bescherming biedt. Zelfs voor een beschermd monument wordt soms een sloopvergunning afgegeven, zeker als er geen zicht is op geld om het te restaureren.

En daarmee kom ik met betrekking tot het gedachtegoed uit de Nota Belvedere tot een grote zorg, en dat is het geld (maar dat had u van mij natuurlijk wel verwacht). Voor de uitvoering van de Belvedere voornemens heeft het Kabinet voor de komende jaren een bedrag beschikbaar gesteld dat oploopt van f 11 miljoen in 2000 tot 18 miljoen in 2003.

Ik acht het waardevol hier te vermelden dat staatssecretaris Van der Ploeg de besturen van het Nationaal Restauratiefonds en van het Nationaal Groenfonds heeft gevraagd om mee te denken over het financiële instrumentarium voor Belvedere. Dames en heren, u denkt nu natuurlijk dat ik mij over dit verzoek van de staatssecretaris zorgen maak, maar die zorg zit meer bij de hoogte van het beschikbare bedrag. Dat is misschien voldoende om en eerste aanzet te geven en plannen te maken, maar absoluut onvoldoende om ook daadwerkelijk tot de uitvoering daarvan over te gaan. Vanuit de ervaring van Groenfonds en Restauratiefonds kan ik u vertellen dat daar veel meer voor nodig is. Die ervaring leert dat er zowel bij monumenten als bij groen vaak sprake is van projecten die niet economisch renderen. Daar moet dus geld bij. Vanuit het Groenfonds weet ik dat het vooral bij het herinrichten van de ruimte om zeer grote bedragen gaat. Ik weet dat ik de vergelijking tussen Belvedere en de EHS niet één op één kan trekken, maar voor de realisatie van de EHS had men een bedrag van f 6,5 miljard begroot. Bij de monumenten was er alleen al een tekort van f 1,4 miljard, nu nog van f 320 miljoen. Die bedragen illustreren heel goed dat je met een bedrag van nog géén f 20 miljoen per jaar duidelijk onvoldoende geld inzet. Zelfs planologische kernbeslissingen zijn geen lang leven beschoren als je er geen financiële 'handen en voeten' aan geeft.

Tot slot kom ik bij mijn tweede grote zorg. Wie moet alles wat in de fraaie Belvedere nota staat gaan trekken, wie is de 'motor'? Want zonder zo'n motor blijft het naar mijn mening bij mooie woorden en dikke nota's. U denkt misschien dat ik wat pessimistisch ben, maar die 'goede afstemming' tussen die verschillende overheidslagen is zeker niet vanzelfsprekend. Verschillende ervaringen -juist vanwege het gedecentraliseerde beleid- hebben genoegzaam aangetoond dat er veel te weinig afstemming plaatsvindt. Ik heb u het voorbeeld van de landgoedeigenaar al gegeven. Laat ik er nog een noemen. De uitvoering van het natuurbeleid is gedecentraliseerd van het Rijk naar de twaalf provincies. Dat lijkt een overzienbare stap, maar levert toch problemen op. Bijvoorbeeld; de provincies stellen prioriteiten en bepalen waar natuurontwikkeling plaatsvindt. Op provinciaal niveau worden afspraken gemaakt met alle betrokkenen; gemeenten, waterschappen, agrariërs. Als dan eindelijk alles rond is moet het ministerie van LNV het plan vervolgens goedkeuren en budget beschikbaar stellen. Vaak blijkt dan pas dat LNV aan zo'n project géén prioriteit geeft en er dus géén budget beschikbaar is. Bij veel betrokkenen is het animo om nog door te gaan dan weg. Maar ook bij het doorvoeren van rijksbeleid naar provincies en gemeenten gaat het dikwijls mis. Onlangs constateerde de Algemene Rekenkamer nog dat VROM er onvoldoende voor zorgt dat de op rijksniveau geformuleerde uitgangspunten ook daadwerkelijk doorklinken in streek- en bestemmingsplannen. En juist die ruimtelijke ordenings-instrumenten zijn voor Belvedere van belang.

Bij de uitvoering van alles wat in Belvedere staat hebben wij te maken met drie bestuurslagen en met vier departementen. Een goede afstemming tussen die ministeries onderling en tussen de verschillende overheidslagen; het rijk, de provincies en de gemeenten is essentieel. Iemand moet daarvoor gaan zorgen, want als die ene 'motor' er niet komt vrees ik dat het 'gebakken lucht' blijft. De sectorale grenzen zijn dan alleen op papier doorbroken, niet in de praktijk.

Dames en heren, na al die zorgen zou u gaan denken dat ik Belvedere van weinig waarde vind. Niets is echter minder waar. Ik heb grote waardering voor de wijze waarop dit kabinet om wil gaan met de cultuurhistorie en de natuur in ons land. Ik heb aan u duidelijk willen maken dat wij er echter nog lang niet zijn.

NRF en Groenfonds willen graag een helpende hand bieden om de goede voornemens tot werkelijkheid te maken. Uiteraard blijft het de hoofdverantwoordelijkheid van overheden, zij maken het beleid, zij trekken de kar. En zoals gezegd moeten zij ook de randvoorwaarden scheppen en gelden vrijmaken op de begroting.

Op die manier kunnen wij gezamenlijk meer van ons 'monumentaal groen' behouden. Dus wellicht zou de start van deze 13e Open Monumentendag nog wel eens het huwelijk kunnen inluiden van het Nationaal Restauratiefonds en het Nationaal Groenfonds.